Werkwijze: hoe verloopt supervisie in de praktijk

1ste stap: een ervaring

Supervisie begint bij het inbrengen van een werkervaring.
Dit gebeurt meestal aan de hand van een verbatim: een schriftelijk verslag van bijvoorbeeld een gesprek of een consult met daarbij de gedachten en gevoelens die bij jou opkwamen. Een verbatim kan gaan over een ervaring met een patiënt/cliënt, met een collega of opleider.
Een werkervaring moet aan één voorwaarde voldoen om in supervisie ingebracht te worden: je moet daarover een of meerdere vragen hebben. Je moet iets willen onderzoeken over de werkervaring.

2de stap: reflectie

Vervolgens wordt er tijdens de supervisiebijeenkomsten op deze casus gereflecteerd. Dat wil zeggen dat er zonder oordeel naar deze werkervaring gekeken wordt met de vraag: wat gebeurde er met jou in dit gesprek/ consult nu eigenlijk? De supervisor (en de eventuele mede-supervisanten) stellen je vragen die hierover helderheid geven. De vragen die aan je gesteld worden zijn dus open.

3de stap: uitdiepen

Vaak wordt in supervisie nog een stapje verder gekeken wanneer eenmaal duidelijk is geworden welke gevoelens/gedachten er bij je speelden. De gevoelens en gedachten worden uitgediept: herken je een en ander ook in andere situaties (patronen)?

4de stap: experimenteren

Tot slot kan de vraag gesteld worden wat je anders zou willen doen. Op welke wijze zou je graag reageren? Hoe zou je het anders willen aanpakken?
Als je besluit met ander gedrag te willen experimenteren komt het voor dat we dat eerst oefenen in een rollenspel  tijdens supervisie.

Natuurlijk is de praktijk van supervisie weerbarstiger dan in bovenstaande volgorde wordt geschetst. De verschillende fases kunnen door elkaar heen lopen. Verder is het vaak zo dat niet alle fases tijdens de bespreking van een casus doorlopen worden. Dat is ook niet noodzakelijk. Een bespreking van een casus waarin bijvoorbeeld alleen de eerste twee fases aan bod komen kan heel goed zijn. Er kunnen meerdere supervisiebijeenkomsten nodig zijn om uiteindelijk elke fase te doorlopen.

Een noodzakelijke voorwaarde voor supervisie is voldoende veiligheid en vertrouwen in de groep. Alleen als dat er is, kun je je open en kwetsbaar opstellen en kun je van elkaar leren. Er kan alleen een persoonlijk leerproces op gang komen en van elkaar worden geleerd als jezelf en de ander open en zonder oordeel tegemoet worden getreden. Het is in supervisie niet de bedoeling dat medesupervisanten kritiek geven op de manier waarop jij hebt gehandeld. Dit soort opmerkingen geeft immers geen helderheid  op wat er precies gebeurde. En dat is juist de bedoeling van supervisie: onderzoeken wat er precies speelde in een werksituatie, hoe ging jij (of je medesupervisant) met de situatie om, wat herkennen anderen hiervan en wat zijn voor jou eventuele alternatieven?
Tot slot is het belangrijk je te realiseren dat het resultaat van de supervisie sterk afhangt van de eigen inzet. Door zelf de verantwoordelijkheid te nemen voor je eigen leerproces leer je in supervisie het meest.

Een supervisietraject bestaat bij voorkeur uit 12 tot 14 bijeenkomsten, waarin we, met een tussentijd van ongeveer twee weken, bij elkaar komen.

Een bijeenkomst duurt, afhankelijk van de hoeveelheid deelnemers, één tot drie uur.